Uit de serie “Next-level hobbyism : Mancaves”, een co-productie met Thomas Kouveld.
Tekst: Thomas Kouveld – www.thomaskouveld.nl

Geconcentreerd kijken vier mannen naar voorbijrazende raceauto’s. Jankende motoren schellen uit speakers. In hun hand houden ze een handregelaar, ook wel bekend als knijper. Straks een biertje. ‘Pas op!’ roept één van de mannen. Het is Otto, de eigenaar van deze mancave. Hij buigt zich over de enorme slotracebaan om zijn modelauto, die uit de bocht was gevlogen, weer recht te zetten. Hij bouwde de baan zelf en zet ook zijn eigen auto’s in elkaar en doet het onderhoud. De auto staat weer recht. En daar gaan ze weer.

De slotcars, schaal 1:24, scheuren verder over de indrukwekkende Carrera-racebaan die Otto in 2004/2005 bouwde. Met afmetingen van 3 bij 7,15 meter en een gewicht van zo’n 600 kilo is het met recht een gevaarte te noemen. Otto monteerde een takelsysteem met 10 staalkabels in het plafond om hem op te kunnen ruimen. Moet ‘ie weg? Dan takel je hem omhoog. De baan is voorzien van tribunes, pitstraat, verlichting, bomen en zelfs een helikopter. Om de ervaring compleet te maken, zorgen een laptop, luidsprekers en volledig functionele startlichten voor audiovisuele ondersteuning en het bijhouden van de stand. Want er moet natuurlijk wel een winnaar zijn: voor het grootste aantal rondjes en voor het snelste rondje.

Otto heeft zijn vrienden Fred, Ruud en Hans uitgenodigd om te komen racen. Allen zijn sinds jaar en dag lid van de Carreraclub Nederland, waar ze gezamenlijk hun hobby kunnen uitleven. Al snel komen de verhalen over bijeenkomsten, ouderwetse houten racebanen en de verschillende typen slotcars naar boven. Zelf hadden Otto en zijn broer een Carrera-baan toen ze jong waren. Dat is ook meteen de reden waarom de mannen op Carrera-banen racen. ‘Tja, daar begon je mee. Dus dan blijf je het doen’, klinkt het.

Ze racen samen, maar sleutelen ook aan de auto’s. ‘De chassis van Carrera zelf zijn van plastic’, legt Otto uit. ‘Zelf gebruiken wij chassis van metaal. Die zijn veel steviger en je kunt ze afstellen op de kap die je erop zet.’ Dit maakt het mogelijk om zo’n beetje elke modelauto – zolang het maar op schaal 1:24 is – te laten racen over de baan. Zo rijdt er van alles rond, van een Lamborghini Aventador tot een Volkswagen T1.

Bandenwissel
Een andere kamer in het huis, eveneens toegewijd aan Otto’s fascinatie met raceauto’s, is een volledige werkplaats, compleet met levensgrote poster van de pitstop van Spyker. Hier worden de auto’s gebouwd, geverfd en onderhouden. Soms heeft een auto nieuwe bandjes nodig, want die zitten er niet voor de sier op, benadrukt hij. ‘Bij sommige slotcars raken de bandjes de baan niet eens, maar hier rijden ze er echt op en ze slijten ook. Je moet in de bochten goed opletten, want je gaat driften. Als je te hard gaat, vlieg je dus uit de bocht.’

In het dagelijks leven is Otto begrafenisondernemer. Om zijn cave te bereiken, loop je dan ook langs de zwarte, langgerekte auto van de zaak. ‘Daar rijd je maar één keer in’, grapt één van zijn vrienden. Een beetje afleiding van zo’n beroep kan dus geen kwaad. Tijd voor een nieuwe ronde. Otto stelt de laptop in en de rode startlichten flitsen aan. Tegelijkertijd buldert het geluid van ronkende motoren door de kamer. Rood, rood, rood, groen! En ze zijn weg. Na verloop van tijd begint er een nostalgische, metalige geur vrij te komen. Net als vroeger.